(Onderstaand artikel verscheen begin 1996 in het NRC)

Het propellerpetje            

 

In Nederland, misschien zelfs in Europa, zijn ze vrijwel onbekend.
Niemand in mijn omgeving kan zich herinneren, als kind er zelf een te

hebben gedragen of mensen te kennen die dat wel hebben gedaan. Toch
heeft bijna iedereen er wel eens van gehoord. Ze herinneren zich
vaag iets uit een strip. Suske en Wiske? Mickey Mouse? Of heeft het iets
met voetbal te maken? Gebrek aan persoonlijke ervaring
maakt dat ze het niet belangrijk genoeg hebben gevonden om het te
onthouden. Ik bedoel: het kinderpetje met propeller, de onderbouw
van een gewoon petje waaruit precies in het middelpunt van het bolletje
een as steekt. Daaraan zit een propeller die kan draaien.

In Amerika zie je ze veel, op 4 juli, Onafhankelijkheidsdag. Hier ben ik
er precies drie dagen geleden voor het eerst een tegengekomen.
Het werd gedragen door een jongetje van eenjaar of drie. Hij liep los
naast zijn moeder. Hij en ik hadden in tegengestelde richting
dezelfde baan zodat we in de bekende situatie van misverstanden
terechtkwamen. Hij week naar rechts uit, ik naar links, daarna hij
naar links, ik naar rechts. Zo schoten we niet op, maar wel gaf het me
meer tijd om zijn petje te bewonderen. Dat zag hij, lachte een
beetje verlegen, zonder overigens zijn zelfvertrouwen te verliezen. Hij
dacht: die meneer kijkt naar miin petje. Hij vindt het een mooi
petje, hij bewondert het.

Weten kinderen van drie al wat 'bewonderen' is, in de betekenis die wij
eraan hechten, zoals wij bewondering laten blijken of
ondergaan? Je kunt op die leeftijd intens gelukkig zijn met een bezit,
een mooi gevorkt, door het zeewater uitgebeten en door het zand
gladgeslepen takje, of een wieltje dat voor alles te gebruiken is, of
een dikke koperen munt uit een vreemd land. Ik noem maar het een
en ander. Voorwerpen die je dag en nacht bij je wilt hebben en waarvan
het verlies je peilloos ongelukkig maakt. Om het bezit van zo'n
voorwerp word je niet 'bewonderd' op de volwassen manier, maar je weet
wel dat je iets zeer bijzonders hebt, het attribuut van je
geheime almacht. De mensen kunnen dat aan je zien.

Op deze manier droeg degene die ik tegenkwam zijn propellerpetje. Na nog
één vergeefse poging slaagden we erin, elkaar te passeren
en gingen ons weegs. Ik begon me af te vragen, wie dat petje heeft
uitgevonden - want een uitvinding mag je het wel noemen. Sinds de
gebroeders Wright misschien al zijn er kleine jongens die behoefte
hebben aan een kledingstuk niet een propeller. Bij even nadenken
kom je tot de slotsom dat alleen het hoofddeksel geschikt is.

Een dichterlijke speelgoedfabrikant ontwerpt het petje. Dan komt het
ogenblik waarop een vriendje uit de buurt triomfantelijk met
zoiets op straat verschijnt. Je begint er thuis om te zeuren. Eindelijk
krijg je er ook een, laten we hopen van het goede model (want er
zijn intussen ook verkeerde petjes in de handel), je zet het voor het
eerst op, en nu is de veel misbruikte vraag eindelijk weer eens van
toepassing: Wat gaat er op dit ogenblik door je heen ? Als het goed is:
het gevoel van trots en almacht - bij benadering met deze
woorden aangeduid, omdat voor volwassenen het geven van een nauwkeurige
beschrijving niet meer is weggelegd. Jij en je petje worden
onafscheidelijk, tot onmerkbaar de erosie inzet. Het verdwijnt naar de
laden van de vergetelheid. Als het alle verhuizingen en daarmee
gepaard gaande weggooiwoede overleeft, zal deze jongen van mijn
ontmoeting drie dagen geleden, over vijftig jaar zijn petje
terugvinden en denken aan de 26ste maart 1996. (Ik ontleen de
voorspelling aan een verhaal van Nabokov dat ik bij gelegenheid zal
navertellen).

Voor grote mensen bestaan tientallen soorten petjes waarmee ze hun
geestesgesteldheid kracht willen bijzetten. Er is dan weer een
ondersoort van petjes voor voetbalsupporters. Daartoe hoort de pet met
handjes die boven het hoofd van de drager gaan klappen als hij
aan een touwtje trekt, de pet met slurf die uitrolt als hij ergens in
blaast; en ook de pet met propeller. Die allemaal en nog talrijke
varianten zijn dan de vruchten van het camavalsvernuft. Er zijn ook
serieuze hoofddeksels - de meeste - die de persoonlijkheid van de
drager verrijken. De gleufhoed in allerlei tijdvakken: in de jaren
vijftig door Humphrey Bogart ietsje scheef opgezet, in de periode van
de vroege Alain Delon diep in de ogen getrokken. Het baseballpetje met
de klep in de nek: hoofddeksel van het internationale
jeugdverzet. De gewone Britse geruite pet: oudere intellectuelen van
nette komaf die nog behoorlijk bij de tijd zijn. De Sherlock
Holmes pet met klep voor en achter: tweede jeugd van mensen die au fond
wat alternatief denken. De bontmuts als het er niet koud
genoeg voor is: behoefte aan vervaarlijkheid. Al die hoofddeksels zijn
voor grote mensen; allemaal prothesen van het ego.

Laten we dit niet verwarren met het propellerpetje van de kleine jongen,
hierboven genoemd. Om het eens filosofisch uit te drukken: als
de hoofddeksels der volwassenen - vooral de mannen - prothesen van het
ego zijn, dat wil zeggen: voorzien in een tekort, dan is het
propellerpetje een toevallig maar welkom magisch gereedschap van het
zijn. Het eerste is opzettelijk, het tweede ' van nature ' ; (geen
filosofie zonder cursiveringen en aanhalingstekens), het ernstig spelen.

Hoe ver het eerste van het tweede verwijderd is zou je gewaar worden
als je - diep in het geheim - zelf nog eens een propellerpetje paste.

S. Montag